Terug

A
A
A

Nawoord bij mijn vertaling van Goethe: Wilhelm Meisters Leerjaren
(Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1982.)

Als Goethe in 1796 zijn roman Wilhelm Meisters leerjaren voltooit, is hij bijna 47 jaar en minister van de kleine Thüringse staat Weimar. Het zijn de woelige jaren van de Franse revolutie, in Duitsland jaren van hardnekkige, nog feodale versnippering ondanks pogingen in de richting van eenheid. Cultureel is de periode van 'Sturm und Drang' achter de rug, en terwijl de romantische beweging al ontkiemt, vestigt Goethe met zijn tien jaar jongere vriend en tegenpool Schiller de 'Weimarer Klassik'.

Goethe was in 1749 in Frankfurt am Main (toen 30.000 inwoners) geboren uit een familie die deel uitmaakte van de gezeten burgerij. Daarvan getuigt nog het enorme huis aan de 'Grosser Hirschgraben' (na de oorlog herbouwd; nu tussen de wolkenkrabbers van het nieuwe Frankfurt met zijn twintig maal zo grote bevolking). De omstandigheden in het nog dorpse Weimar (6.000 inwoners toen) zullen heel wat bescheidener zijn.

Tussen Goethes rechtenstudies in Leipzig en Straatsburg ligt een ziekteperiode van anderhalf jaar (1768-1770), waarin hij veel steun ondervindt van zijn moeders vriendin Susanne von Klettenberg (1723-1774), die model zal staan voor de 'gevoelige ziel' uit het zesde hoofdstuk. Via haar komt hij in contact met de piëtistische Herrnhutters, wier natuuropvatting alchemistisch was. Goethe voert zelf alchemistische experimenten uit, en hij zou zijn genezing te danken hebben gehad aan een geheim elixir dat hem door een piëtistische arts werd toegediend. Sporen van de alchemistische beeldentaal zijn in heel Goethes werk terug te vinden.

Na het voltooien van zijn studies doet hij wat praktijk op in Wetzlar. De voornaamste ontmoeting daar is die met Lotte, de verloofde van zijn collega Kestner; zij zal hem na zijn overhaast vertrek tot Die Leiden des jungen Werthers (1774) inspireren. Intussen zijn we in de 'genieperiode' van de Frankfurter ‘Sturm und Drangers’, die duurt van 1770 tot 1775. Aan het eind van deze periode verbreekt Goethe zijn kortstondige verloving met Lili Schönemann.

In 1775 roept de 18-jarige hertog van Weimar het 26-jarig genie als pronkstuk naar zijn hoofdstad. Op 7 november komt hij er aan, en hij zal er tegen alle verwachting in tot zijn dood in maart 1832 blijven. Al in 1776 treedt hij bij de hertog in staatsdienst, in 1779 wordt hij geheim raadsheer, in 1782 geadeld. Goethes activiteiten tot 1786 zijn vooral praktisch: wegenaanleg, mijnbouw. Maar ook wordt dan al de grondslag gelegd voor zijn latere wetenschappelijke en literaire productie. Zijn voornaamste vriendin in die tijd is de zeven jaar oudere Charlotte von Stein, echtgenote van de opper-stalmeester en moeder van zeven kinderen (waarvan er vier waren gestorven). Gedurende hun platonische, maar niettemin hartstochtelijke en innige relatie heeft zij kans gezien, dit wilde genie gaandeweg te temmen.

In 1786 reist Goethe naar Italië en hij zal daar twee jaar blijven, jaren die beslissend zijn voor zijn wereldbeschouwing en heel zijn verdere leven zullen beïnvloeden. Hier vormt hij de opvattingen die ook voor de conceptie van de Leerjaren beslissend zijn geworden. Op drie terreinen spant hij zich in: dat van het ware: de wezenlijke kennis van de natuur; dat van het schone: de beeldende kunst - waarbij hij de Griekse beelden bestudeert en zich voorts zelf in het schilderen oefent; en tenslotte dat van het goede: de menselijke zeden. Op Sicilië ontdekt hij het principe van alle plantengroei, en naar analogie hiervan zal hij ook op de beide andere terreinen wetmatigheden zoeken. Eerste resultaat van zijn morfologische opvattingen zijn na terugkeer in Rome drie verhandelingen: een natuurwetenschappelijke over de metamorfose van de planten, een esthetische over 'Eenvoudige nabootsing, manier en stijl', en een ethisch-sociologische over het Romeinse carnaval.

Het door hem gevonden centrale principe van elke natuurlijke, organische ontwikkeling is evolutie, geleidelijke ontwikkeling vanuit een kiem, in een noodzakelijke opeenvolging van gestalten, waarbij, in deze stroom van metamorfosen, de laatste de eerste in een volgende reeks alweer insluit, zodat het proces feitelijk begin noch eind, dus evenmin een doel, een definitief resultaat heeft. Andere wetten die hij waarneemt zijn: een ritmische afwisseling, in elke ontwikkeling, van samentrekking en uitzetting, en een gelijktijdigheid in elk groeiproces van verticale en spiraalvormige beweging. De groei wordt door de omstandigheden (en die zijn even natuurlijk als de kiem zelf) geremd of bevorderd. Bij de plant gebeurt dat door het klimaat, bij de mens is dat het geval door het toeval, het lot.

Voor de kunst leidt deze opvatting tot een norm: alleen waar de kunstenaar zich baseert op de wetmatigheid die in de natuur verschijnt, kan hij verder komen dan 'simpele nabootsing' of wat Goethe 'manier' noemt: expressie van de individualiteit van de kunstenaar in een subjectieve beeldentaal. De hoogste vorm van artistiek scheppen, die zich baseert op kennis van de natuurlijke wetmatigheid ('kunst een andere natuur') noemt Goethe 'stijl'. Niet de wilde fantasie, maar een kracht die hij 'voorstellingsvermogen' noemt, neemt het natuurlijk mogelijke waar. De romantische fantasie, die mateloos is, wijst hij af.   Op 18 juni 1788 terug in Weimar, delegeert Goethe zoveel mogelijk zijn praktische werkzaamheden om zich vooral aan theater, kunst en wetenschap te wijden. Op het laatste gebied hebben, naast de botanica, biologie, geologie, kleurenleer en meteorologie zijn belangstelling.

Het komt tegen de wil van Goethe tot een breuk met Charlotte von Stein. In Italië is hij meer volgens zijn natuur dan volgens haar ideeën gaan leven. Al gauw zullen daar de Römische Elegien van getuigen, en ook zijn verhouding met de 24-jarige Christiane Vulpius, naaister in de plaatselijke kunstbloemenfabriek, die hem op 12 juli 1788 een verzoekschrift van haar broer overhandigt. Op de volgende dag dateert Goethe later zijn huwelijk met Christiane, waaruit op 25 december 1789, als enige kind dat in leven zal blijven, zijn zoon August wordt geboren. In 1806 zal hij deze verbintenis wettigen als dank voor de dapperheid, waarmee Christiane zijn leven dan tegen Napoleons troepen verdedigt.

De liaison wekt in Weimar veel opschudding: zelfs Schiller vermeldt Christiane in heel zijn briefwisseling met Goethe slechts éénmaal (als mademoiselle Vulpius!); dan is Goethes moeder heel wat grootmoediger, als ze haar 'Hatschelhans' diens 'Bettschatz' van harte gunt en vriendelijke brieven met haar wisselt.

Aan Wilhelm Meisters leerjaren heeft Goethe bijna twintig jaar gewerkt. Tussen februari 1777 en de zomer van 1785 schrijft hij een eerdere versie: Wilhelm Meisters Theatralische Sendung, waarvan pas in 1910 een onvolkomen afschrift is teruggevonden. Vanaf 1791 werkte hij de ruim zes boeken van de Sendung om tot de eerste vier boeken van de Leerjaren. Ongeveer een derde werd daarbij geschrapt. Gestimuleerd door Schiller, voltooit hij vervolgens de roman in steeds hoger tempo: het laatste boek is in enkele weken klaar.

Ook de Leerjaren zijn, aldus met name Günther Muller in zijn omvangrijke analyse (Tübingen 1948), geschreven met als uitgangspunt Goethes hierboven omschreven morfologische beschouwingswijze. Voor al het natuurlijke gelden fundamenteel dezelfde wetten: ook de menselijke samenleving is een organisme dat zich in noodzakelijke fasen, die terugkeren, ontwikkelt (Spengler heeft deze visie op de wereldgeschiedenis uitgewerkt in Die Untergang des Abendlandes). Het historische proces is in hoofdzaak geleidelijk, evolutionair, niet revolutionair, en kent begin noch einde, doel noch wezenlijke vooruitgang: zaad, bloem, vrucht zijn verschillende vormen, fasen, van hetzelfde, de bloem is geen correctie van de kiem, en de vrucht, met in zich het zaad, evenmin een correctie van de bloem.

Daarom is Wilhelm Meisters leerjaren geen ontwikkelingsroman in de zin dat de hoofdpersoon en andere figuren vooruitgang zouden boeken: een volwassene is niet iets 'hogers' dan een adolescent, een adolescent niet iets 'hogers' dan een kind. Alle fasen zijn noodzakelijk in hun opeenvolging, en in waarde gelijk. Elke levensloop is een voortgaande ontplooiing vanuit een kiem, die de natuurlijke ontwikkelingsmogelijkheden (energie, richting) bevat, en wordt begunstigd of gehinderd door niet minder natuurlijke omstandigheden. De oudere mens herroept geenszins de jongere, is niet wijzer dan hij of zij, weet het voor hem of haar niet beter, maar heeft meestal slechts de opvattingen die bij zijn eigen fase behoren. Met elke nieuwe metamorfose zullen ze veranderen. Daarbij is elke groei volgens Goethe dubbel: met de deugden gelijk-op groeien ondergronds de ondeugden mee. Wilhelm ziet meer zijn ondeugden dan zijn deugden, en ontleent daar schuldgevoelens aan; anderen daarentegen hebben terecht veel waardering voor hem. De enige mogelijke wijsheid bestaat uit: inzicht in het geheel, overzicht over het geheel. Slechts wie, zijn levensloop in vogelvlucht overziende, zichzelf accepteert, is wijs. Deze zelfacceptatie maakt ook het accepteren van anderen mogelijk.

Ieder heeft dus de denkbeelden van zijn of haar ontwikkelingsfase. Geleidelijke fase- en meningsveranderingen karakteriseren het boek. Ook de abbé blijft zijn aanvankelijke opvatting - dat dwalen slechts door dwalen is te genezen - niet trouw: zou hij anders Wilhelm via de sluier hebben gemaand, het toneelspelersbestaan te ontvluchten?

Een beeld voor het als het ware buitentijdelijke samengaan van de verschillende fasen is dat van de sinaasappeltuin, dat Lothario gebruikt voor zijn ontmoeting met een geliefde in drie generaties: gelijktijdigheid van kiem, bloem en vrucht.

Ook wat we geneigd zouden kunnen zijn als abnormaal, als pathologisch te beschouwen, ontwikkelt zich volgens Goethe in natuurnoodzakelijke fasen. Daarvan staan in de Leerjaren verschillende voorbeelden: Mignon ontspruit aan een 'onnatuurlijke' liefdesverhouding tussen broer en zus. Deze ervaring maakt haar vader Augustin tot een voor onze werkelijkheid blinde Oedipus, haar moeder Sperata tot een wezenloze heilige. Beiden, aanvankelijk misleid door valse schaamte van hun vader, die zich te oud waant voor seksuele gevoelens (het lot in de vorm van menselijke bekrompenheid) worden na hun vanuit de natuur niet verantwoorde vereniging door de katholieke kerk (weer het lot in de vorm van menselijke bekrompenheid) te gronde gericht. Wat het individu zich vervolgens als vergoelijking uitdenkt (Augustin beroept zich op de geoorloofdheid van incestueuze verhoudingen in een heel ander rijk van de natuur: de plantenwereld) zal blijken door de natuur zelf te worden weersproken. In de on-levensvatbaarheid van Mignon komt Augustins apologetisch bedoelde uitspraak, dat de natuur zelf wel afstoot wat ontoelaatbaar is, ten volle uit.

Een merkwaardig gegeven in de roman is interseksualiteit en de fascinatie die deze op Wilhelm uitoefent: Mariane en Therese verschijnen in mannenkleren, en dat hij zijn uiteindelijke verloofde, Natalie, het eerst als amazone ziet, wijst in dezelfde richting. Mignon wordt hermafroditisch, dubbelgeslachtig genoemd. Maar haar afwijzen van de vrouwenrol wordt bovendien verklaard uit haar naast de muziek enige uitingsmiddel: de beweging. In de laatste fase van haar ontwikkeling, wanneer ze in het voetspoor van haar moeder al meer aan onze werkelijkheid ontstijgt, gaat ze over op het engelengewaad (meer geslachtloos dan vrouwelijk). Kennis van Goethes uit de natuurwetenschap afgeleide visie vergemakkelijkt het de lezer van de Leerjaren, zich een beeld te vormen van overeenkomst en verschil tussen alle levenslopen, die in bonte verstrengeling het weefsel van de roman vormen. Naast dit stramien, dat impliciet blijft, vormt het expliciete een heel andere laag in de roman. Is het impliciete stramien buitenhistorisch, de gesprekken actualiseren het geheel, waarbij expliciete standpunten overigens in het geheel van de Leerjaren vaak gerelativeerd moeten worden, omdat ze 'fasegebonden zijn' (zie bijvoorbeeld de standpunten die Wilhelm in zijn brief polemisch- eenzijdig tegenover Werner oppert, terwijl hij in zijn latere, 'vaderlijke' fase heel anders uit de hoek komt).

Intussen is er in Goethes roman ook heel wat aan te wijzen dat aan het eind van de achttiende eeuw wel degelijk actueel was. Zo is er het beeld van hetnationale theater ter opvoeding van het volk, dat, al is het geen einddoel meer zoals in de Sendung, nog altijd veel aandacht krijgt. De Hamlet-opvatting die uitgebreid wordt weergegeven heeft in Duitsland lang doorgewerkt, namelijk tot de nazitijd (Gründgens) een minder weifelachtige held nodig vond. Het doorkruisen van de seksuele normen in het opgeroepen bohème-milieu, en het doorkruisen van de standennormen in de burgerlijk-adellijke verbintenissen waar het boek mee eindigt, hebben in de tijd van verschijnen veel weerstand opgeroepen.

 

Maar de fictieve werkelijkheid is lang niet altijd realistisch. Een belangrijke rol bij de ontraadseling van de roman kunnen symbolisch-irreële verhaalgegevens spelen. Al in het begin valt de symbolische rol van het marionettenspel op. Later is bijvoorbeeld de beschrijving van Lothario's kasteel als duidelijk naar binnen gericht symbolisch. Niet alleen van het ritueel in de kasteeltoren wordt vervolgens afstand genomen; uitspraken, binnen het slot gedaan, blijken al veel eerder het omgekeerde te betekenen (bijvoorbeeld die over de gezondheid van Lothario). Het is een 'verkeerde', een omgekeerde wereld, die ons bijvoorbeeld ook de ogen kan openen voor het 'verkeerde', in het leven van de 'gevoelige ziel'. Zij wordt later trouwens gekritiseerd door haar nichtje Natalie: ze was te veel naar binnen gericht, te krampachtig, onvruchtbaar, samengetrokken op het ik. De eigenlijk ideale vrouwenfiguur is Natalie zelf: zij verenigt het praktisch expansieve, extraverte van Therese met het introverte van haar tante. Daarmee kan men dan ook weer vat krijgen op de krampen van Mignon, die vóórkomen op momenten waarop ze haar innerlijke bewogenheid zelfs in beweging of muziek niet meer kan uiten: de uiting neemt dan de ziekelijke vorm van een vulkanische uitbarsting aan! En ook de harpspeler kent als gevolg van te sterke introversie de 'nacht van de ziel', al vóór hij zich zonder het te weten in de armen van zijn zus stort: na de korte mystieke extase kijkt hij neer in zijn hol, leeg 'ik' als in een onmetelijke afgrond zonder tijd en ruimte, een ervaring die zich na de liefdesextase zal herhalen en uiteindelijk permanent worden.

 

Waarom dit alles zo gecompliceerd? Omdat volgens Goethe het levensgeheim niet direct kan worden uitgesproken. Het leven is nu eenmaal niet de abstracte, in mathematische formules te vatten wet; evenmin zijn de concrete verschijnselen het leven; en wat het leven dan wél is? 'Wet zoals die in het concrete verschijnt' kan alleen, zoals Goethe het paradoxaal noemt, 'denkend aanschouwd' worden.

 

In de Leerjaren wordt Wilhelms levensloop tussen de twintig en de dertig jaar beschreven. Hij metamorfoseert van de zinnelijke liefde voor Mariane (waarbij Felix wordt verwekt), via een verliefdheid op Philine die al gepaard gaat met áárzelende vadergevoelens voor Mignon, naar ópenlijke voor Felix. In die derde fase concludeert hij voorbarig, dat hij bij het kind een moeder moet zoeken (Therese). Het terugvinden van Natalie, de eerste werkelijke opvolgster van Mariane, brengt hem al gauw tot de conclusie dat hij zijn man-zijn niet zomaar aan zijn vaderschap mag offeren.

Uit de slotbeelden van de roman - evenals de zieke koningszoon van het schilderij krijgt ook Wilhelm heel zijn geluk zonder eigen verdienste in de schoot geworpen - kan men niet voor het hele werk afleiden dat de mens zich zijn lot maar beter passief kan laten welgevallen. Eerder moet men concluderen tot 'actieve aanvaarding': werken binnen, en in overeenstemming met, de ingeziene ontwikkelingswetten, geen onnatuurlijke rol spelen, zijn natuurlijke impulsen volgen. Fouten zijn daarbij onvermijdelijk, en waar men ze toch niet kan vermijden, is schuldgevoel onvruchtbaar.